Hoeveel ellende en mensen
levens heeft het verzet
het verzet in de Tweede
Wereldoorlog gekost.
Talloze voorbeelden zijn later
naar buiten gekomen
dat het verzet tijdens de oorlog
alleen maar meer
mensenlevens heeft gekost, vele
onschuldige
Nederlandse zijn daardoor
vermoord door de Duistsers.
Ook de
spoorwegstaking vanuit Londen
door vetgevreten
ministers bedacht voor Nederland
heeft vele Nederlanders
in de problemen gebracht en was
een dom besluit.
Het Nederlandse verzet tijdens
de Tweede Wereldoorlog was niet
altijd zinvol. Sabotage,
liquidaties en stakingen hadden
nooit het gewenste effect.
Bovendien lokten ze represailles
uit, die onschuldige burgers het
leven kostten. Verzetsgroepen
kregen tijdens de bezetting
kritiek van de bevolking, maar
die werd na de bevrijding onder
het tapijt geveegd. En dat is
altijd zo gebleven immers de
verzetshelden
waren heilig bij alle schijvers
over de oorlog.
Morele betekenis van het
verzet
Het verzet tegen de Duitse
bezetter tijdens de Tweede
Wereldoorlog imponeert en
inspireert velen. Vaak wordt
gewezen op de morele betekenis
van verzet. Opstaan tegen
onderdrukking en vervolging zou
een heilige plicht zijn voor
ieder mens. Wie daaraan met
gevaar voor eigen leven gehoor
gaf, stelde een daad van
universele betekenis. In dat
licht leek het praktische
resultaat van ondergeschikt
belang.
Daarnaast wordt geredeneerd dat
verzetsdaden een heilzaam
psychologisch effect hadden op
de Nederlandse bevolking. Men
hoefde niet werkeloos toe te
kijken, maar er waren mensen die
iets ondernamen. Alleen al het
zien van een Oranjegezinde
muurkreet of het dragen van een
witte anjer op de verjaardag van
prins Bernhard stak de mensen
een hart onder de riem en
versterkte hun weerbaarheid
tegen nationaal-socialistische
indoctrinatie.
Maar de zin van verzetsdaden
kan ook worden afgemeten aan hun
feitelijke resultaten. Bereikten
verzetsgroepen met hun acties de
gestelde concrete doelen:
mensenlevens redden, het
bezettingsregime verlichten of
de vijandelijke oorlogvoering
saboteren? Zo bezien is het
beeld veel minder rooskleurig.En
was het uiteindelijk een domme
organnisatie
van criminelen die er voordeel
uit haalde maar geen rekening
wilde houden met de vele doden
die er daarna vielen van
onschuldige Nederlanders.
Onderzoekers ontdekten een
negatief verband tussen het
aantal verzetsdeelnemers/criminelen
en de overlevingskansen van
Joden
In 2004 publiceerden Marnix
Croes en Peter Tammes een studie
over de Jodenvervolging in
Overijssel, waarin ze
statistisch probeerden te
verklaren waarom uit sommige
gemeenten meer mensen zijn
weggevoerd dan uit andere. De
onderzoekers ontdekten onder
meer een negatief verband tussen
het aantal verzetsdeelnemers en
de overlevingskansen van Joden.
Het lijkt voorstelbaar dat de
verzetsnetwerken de aandacht
trokken van de Duitse politie
die deze bestreed en dat als
gevolg hiervan ondergedoken
Joden werden gearresteerd, zo
schrijven Croes en Tammes.
Het omgekeerde was ook mogelijk:
naarmate de vervolging van Joden
heviger was, kwamen meer mensen
in verzet. Dat was het geval in
Enschede, waar al vroeg tijdens
de bezetting in september 1941
een grote razzia plaatsvond.
Daardoor kwam de georganiseerde
hulp aan Joodse onderduikers
hier sneller op gang dan in
andere gemeenten, en overleefde
een relatief groot aantal
Enschedese Joden de oorlog.
Marjolein J. Schenkel, die hier
in 2003 een boek over schreef,
noemt dit de Twentse paradox.
De statistiek kan de vraag naar
de zin van het verzet dus niet
beantwoorden. Beter is het elke
verzetsactie op eigen merites te
beoordelen. Daarbij moet
onderscheid worden gemaakt
tussen verschillende vormen van
verzet.
Het is duidelijk dat hulp
verlenen aan onderduikers een
direct positief resultaat
opleverde: iedere Jood, illegaal
of gecrashte piloot die op die
manier kon worden gered, was er
n. Hetzelfde gold voor
aanverwante activiteiten, zoals
persoonsbewijzen vervalsen en
distributiekantoren overvallen.
De effectiviteit van andere
verzetsdaden, zoals illegale
bladen drukken en verspreiden,
was minder meetbaar. En er waren
drie categorien verzetsdaden
waarvan het effect niet alleen
vaak twijfelachtig was, maar
zelfs averechts kon zijn. Dat
waren sabotageacties,
liquidaties en stakingen.
Paardenvoer
Sabotage bleef in de eerste
bezettingsjaren beperkt tot
incidenten. Soms sneden
verzetsstrijders telefoonkabels
door of vernielden ze spoorrails,
maar de hinder die ze hiermee
veroorzaakten was snel verholpen.
De NS-directie sprak dan ook van
sabotagegevallen welke alle een
dilettantisch karakter droegen.
Toch waren zulke lichte vormen
van sabotage gevaarlijk voor
de plegers, maar ook voor
onschuldige burgers. De
bovengenoemde razzia in Enschede
voerden de Duitsers uit als
vergelding voor het feit dat in
de regio herhaaldelijk
telefoonkabels waren doorgeknipt.
Er werden 105 Joden opgepakt en
weggevoerd naar concentratiekamp
Mauthausen.
Om verzet te ontmoedigen
interneerden de Duitsers in de
zomer van 1942 meer dan 1400
politici en notabelen in het
rooms-katholieke seminarie
Beekvliet in Noord-Brabant. De
hoogste Duitse militair in
Nederland, luchtmachtgeneraal
Friedrich Christiansen,
verklaarde dat deze gijzelaars
met hun leven zouden betalen
voor daden van het verzet.
Desondanks pleegden communisten
op 7 augustus 1942 een
bomaanslag op een spoorbrug in
Rotterdam. Hun doelwit was een
trein vol Duitse soldaten, maar
zij doodden slechts een
Nederlandse spoorwegbeambte. De
volgende dag liet Christiansen
bekendmaken dat, als de daders
zich niet binnen een week hadden
gemeld of met hulp van de
Rotterdamse bevolking waren
gedentificeerd, een aantal
gijzelaars in Beekvliet zou
worden doodgeschoten.
De woede van de Rotterdammers
richtte zich tegen de
verzetsstrijders; een groep
notabelen beschouwde de aanslag
'als een onverantwoorde daad die
geheel onschuldige medeburgers
in levensgevaar brengt'
Het bericht veroorzaakte grote
onrust onder de Rotterdammers.
Hun woede richtte zich tegen de
verantwoordelijke
verzetsstrijders. Een groep van
32 politiek onverdachte
notabelen plaatste in de
Nieuwe Rotterdamse Courant
een oproep aan de burgerij om
duidelijk uit te spreken dat zij
de aanslag beschouwde als een
onverantwoorde daad die geheel
onschuldige medeburgers in
levensgevaar brengt. Ook de
gezamenlijke kerkenraden
veroordeelden de aanslag, en in
verschillende wijken werden
handtekeningen verzameld om de
verzetsactie af te keuren.
Dit alles mocht niet baten. Op
14 augustus, om middernacht,
schoten de Duitsers vijf
gijzelaars dood. Volgens Duitse
inlichtingenrapporten reageerde
de Nederlandse bevolking
geschokt. De volkswoede keerde
zich nu tegen de bezetter,
waardoor deze voorzichtiger werd
met de executie van gijzelaars.
Represailles werden voortaan
voltrokken aan (politiek)
gevangenen, Joden en toevallige
omstanders.
Dat was bijvoorbeeld het geval
in het najaar van 1943.
Communisten die zichzelf de
Nederlandse Volksmilitie (NVM)
noemden, staken op 13 oktober in
Den Haag een opslagplaats voor
hooi en stro van de Wehrmacht in
brand. Een paar dagen later liep
hun leider bij een
politiecontrole tegen de lamp,
waarna de verzetsgroep werd
opgerold. Als represaille sloten
de Duitsers ongeveer zeshonderd,
grotendeels communistische
Nederlanders op in
concentratiekampen.
Omdat er ook twee Joodse
werknemers van de
Hollandia-fabrieken in Amsterdam
bij de NVM bleken te zitten,
werden bovendien tweehonderd
Joodse arbeiders met hun
familieleden in totaal meer
dan achthonderd personen
opgepakt en naar Westerbork
gevoerd. Een gigantische prijs
voor een paar kuub vernietigd
paardenvoer.
Amateuristisch
Naarmate de bevrijding in zicht
kwam, nam het aantal
sabotageacties toe. De
Nederlandse regering in Londen
probeerde structuur en
cordinatie in het verzet aan te
brengen door in september 1944
de belangrijkste organisaties te
bundelen in de zogenoemde
Binnenlandse Strijdkrachten
(BS). Zij moesten de geallieerde
opmars verlichten door het
Duitse leger achter de linies zo
veel mogelijk last te bezorgen.
In de praktijk zijn de BS amper
aan vechten toegekomen. De
politieke verschillen binnen het
verzet bleken vaak
onoverbrugbaar. Veel
commandanten hadden het drukker
met ruziemaken en eigen
legertjes vormen dan met de
werkelijke strijd. Dat had deels
te maken met een nijpend tekort
aan wapens, deels met een gebrek
aan ervaring. De weinige
guerrilla-acties die zijn
uitgevoerd, maakten een
amateuristische indruk. Zij
droegen nauwelijks bij aan de
geallieerde oorlogsinspanning,
maar brachten wel onschuldige
omstanders in gevaar.
Een van de bekendste gewapende
acties, uitgevoerd door
communistische BSers, betrof de
overval op een Duitse militaire
auto in de bossen rond Putten op
30 september 1944. Er ging van
alles mis, waardoor de
inzittenden de kans kregen terug
te schieten en te ontsnappen.
Vervolgens werd de auto, tegen
de voorschriften in, op de
plaats van de hinderlaag
achtergelaten.
De bezetter nam wraak op de
bevolking van Putten. Op 1 en 2
oktober 1944 werden 661 mannen
opgepakt en naar
concentratiekampen gebracht; 522
haalden de bevrijding niet.
Hetzelfde gold voor de twintig
kampgevangenen die de kogel
kregen na een aanslag op een
seinhuisje bij station
Amersfoort op 3 februari 1945.
En voor de 263 gevangenen die
hetzelfde lot ondergingen na een
aanslag op 6 maart 1945 bij de
Veluwse uitspanning De Woeste
Hoeve op een Duitse auto. De
overvallers wisten niet dat deze
SS-chef Hanns Albin Rauter
vervoerde.
De bloedige represailles,
gekoppeld aan het geringe effect
van de acties, brachten de BS in
verlegenheid. Het hoogste
overlegorgaan van het
Nederlandse verzet kwam bijeen
om zich te beraden over de vraag
of het verantwoord was op de
ingeslagen weg door te gaan. De
aanwezigen kwamen niet tot een
eensluidend antwoord. Wel vonden
na deze tragedies nauwelijks nog
guerrilla-acties plaats.
Contraterreur
Het verzet in Nederland was ook
verdeeld over de zin van
andersoortige acties:
liquidaties. Net als sabotage
leidden deze vaak tot
wraakacties van de Duitse
bezetter tegen weerloze burgers.
Verzetsgroepen kenden de
risicos, maar gingen er lang
niet altijd verantwoord mee om.
Soms was een persoon zo
gevaarlijk voor de
verzetsstrijders zelf of voor
degenen aan wie zij
onderduikadressen verschaften
dat liquidatie de enige
oplossing was. Er waren echter
ook groepen en individuen die
onbesuisd mensen doodschoten en
daarmee anderen in gevaar
brachten.
Net als sabotage kwam ook
liquidatie door het verzet pas
vanaf het midden van de
bezettingsperiode op grote
schaal voor. Op 5 februari 1943
pleegden leden van de
communistische verzetsgroep CS-6
een geslaagde aanslag op het
leven van generaal Hendrik
Seyffardt, de nominaal
commandant van het Nederlandse
vrijwilligerslegioen dat met de
Duitsers vocht tegen de
Sovjet-Unie.
De illegale krant
Trouw
keurde de aanslag af en sprak
van politieke moord. Volgens
de redactie was de liquidatie
van Seyffardt een onwettig
strafgericht. Het berechten van
landverraders moest men
overlaten aan de naoorlogse
overheid. Dat was ook de
opvatting van de regering in
Londen. Die verklaarde op 13
februari via Radio Oranje:
Landverraders worden berecht na
de oorlog, op voet van een
bijzondere rechtspraak naar de
wet. Eigen rechter spelen was
uit den boze.
De mannen en vrouwen van CS-6
trokken zich hier niets van aan,
en in de volgende maanden
liquideerden zij meerdere hoge
NSBers. De Duitsers reageerden
met contraterreur. Rauter gaf
Nederlandse SSers en leden van
de Sicherheitsdienst opdracht om
voor elke door het verzet
omgebrachte nationaal-socialist
ten minste drie politiek
tegenstanders te doden. Dit
gebeurde in het geheim, meestal
s nachts.
Deze zogenoemde
Silbertanne-acties
zaaiden paniek in gemeenten waar
een aanslag had plaatsgevonden.
Al even afschrikwekkend was de
Duitse praktijk om burgers die
zich toevallig rond de plek van
een aanslag ophielden
standrechtelijk te executeren.
De lijken moesten tot
zonsondergang op straat blijven
liggen.
De bevolking had dan ook weinig
sympathie voor dit soort
liquidaties, hoezeer zij ook
vond dat de foute Nederlanders
hun verdiende loon kregen. Een
rapport van de NSB vatte de
mening van de gemiddelde
Nederlander samen: Waarom
zouden we nu enkele NSBers
vermoorden en ons alle mogelijke
moeilijkheden op de hals halen,
als we ze over enkele maanden
allen tegelijk kunnen uitroeien!
Dat vond ook premier Piet
Gerbrandy. In juni 1944
vaardigde hij via de radio een
moratorium uit op liquidaties.
Gij zult geen daden van
gewelddadig openlijk verzet
plegen. Het zou den wreeden
vijand slechts gelegenheid
bieden represailles te nemen,
veel en veel bloediger dan ooit
te voren.
Roofovervallen
Toch gingen aanslagen op
personen door tot en met de
bevrijding en zelfs daarna. Zo
werd de liquidatie van een
dienstplichtige Duitse soldaat
op 6 januari 1945 in Limmen door
de bezetter vergolden met de
executie van tien gevangenen.
Twee weken later ontsnapte
Dokkum ternauwernood aan een lot
als dat van Putten. Na de
liquidatie van een SSer wilde
de chef van de Sicherheitsdienst
het Friese stadje van de kaart
vegen. Uiteindelijk nam hij er
genoegen mee twintig mannen op
de openbare weg te fusilleren.
Zo zijn honderden onschuldige
Nederlanders indirect het
slachtoffer geworden van
liquidaties. Daarnaast werden
door sommige verzetsgroepen
aanslagen uitgevoerd op
onschuldige of ongevaarlijke
burgers, bij vergissing of omdat
er dubieuze motieven zoals
persoonlijk gewin in het spel
waren.
De acties die Willem Kicken,
alias de Schrik van Vaals,
uitvoerde in Den Haag leken
bijvoorbeeld meer op
roofovervallen dan op nobele
verzetsdaden. Kicken en zijn
adjudant Mullenders drongen
foute huizen binnen om geld en
goederen te stellen. Wie zich
verzette werd gedood. Op 20
oktober 2004 overviel Kicken een
postkantoor, waarbij hij een
papier toonde met de tekst In
naam van de Koningin eis ik
30.000 gulden.
Soms werden personen gedood die
ten onrechte als vijanden werden
aangemerkt, terwijl ze
ongevaarlijk of zelfs goed
waren. Op 6 februari 1945 werd
in Muntendam een man
geliquideerd die hand- en
spandiensten verleende aan een
verzetsgroep die onderdeel was
van de zogenoemde Landelijke
Knokploegen. Het slachtoffer had
zijn motorfiets uitgeleend aan
een van de verzetsstrijders, die
het voertuig vervolgens
verpatste en het geld in eigen
zak stak. Toen de eigenaar
dreigde naar de politie te gaan,
besloot de knokploeg hem te
doden. Bij de liquidatie raakte
ook een onderduiker in het huis
van het slachtoffer zwaar
gewond.
In Vleuten liquideerden
onbekenden op 10 oktober 1944
een NSBer die goede contacten
onderhield met lokale
verzetslieden en deze
waarschuwde voor razzias. En op
5 april 1945 werd in Koog aan de
Zaan een verzetsman door eigen
mensen omgebracht, omdat
ongefundeerde geruchten hem
aanwezen als verrader. De daders
werden na de oorlog veroordeeld.
Volgens de recente studie
Recht op wraak. Liquidaties in
Nederland 1940-1945 van
Jack Kooistra en Albert Oosthoek
hebben verzetslieden in totaal
minstens vijfhonderd geslaagde
liquidaties gepleegd. Eenvijfde
daarvan viel in de categorie
bedrijfsongevallen, dubieuze
aanslagen en misverstanden. Zo
werden boven op de indirecte
slachtoffers nog eens honderd
onschuldige mensenlevens
verspild.
Hongerwinter
In de herinnering aan de Tweede
Wereldoorlog hebben drie grote
bedrijfsstakingen een prominente
plaats. Dat is niet
verwonderlijk. Stakingen waren
immers een vorm van verzet
waaraan bredere lagen van de
bevolking deelnamen dan alleen
de naar schatting 45.000
Nederlandse verzetslieden. Meer
dan aanslagen, de illegale pers
of de hulp aan onderduikers
lijken stakingen te getuigen van
een min of meer algemene
verzetsgeest die heel Nederland
tot eer zou strekken.
Met name gaat dat op voor de
Februaristaking van 1941, die
uniek was in Europa. Toen de
Duitsers in Amsterdam 425 Joden
oppakten en communisten opriepen
tot een proteststaking, legden
op 25 februari veel arbeiders
het werk neer. De Duitsers
drukten het protest hardhandig
de kop in. Negen mensen kwamen
op straat om, drie stakers en
vijftien gevangen verzetslieden
werden gexecuteerd. De 425
gearresteerde Joden werden
versneld naar Mauthausen
gestuurd, waar de meesten al
snel bezweken.
Als uiting van solidariteit met
de vervolgde Joden was de
Februaristaking hartverwarmend,
maar praktisch nut had deze dus
niet. Volgens historicus en
oud-directeur van het Nederlands
Instituut voor
Oorlogsdocumentatie (NIOD) Hans
Blom heeft de Februaristaking er
zelfs indirect toe bijgedragen
dat de Jodenvervolging in
Nederland voor de Duitsers
verder gesmeerd verliep. De
Amsterdammers, de Joodse voorop,
hadden geleerd dat verzet plegen
contraproductief was. Omgekeerd
besefte de bezetter nu dat
openlijk geweld tegen de Joden
risicos met zich meebracht voor
de openbare orde. Het
vervolgingsproces voltrok zich
verder vooral sluipenderwijze en
bureaucratisch zo veel mogelijk
buiten het zicht, schreef Blom.
Dat was wel zo effectief.
Een tweede grote staking brak
uit op 29 april 1943. Met name
in het noorden, oosten en zuiden
van het land legden duizenden
het werk neer uit protest tegen
het feit dat de Duitsers
oud-militairen van het
Nederlandse leger opnieuw in
krijgsgevangenschap wegvoerden.
De stakers verwachtten hulp van
de geallieerden, maar die bleef
uit. Toen Radio Oranje de
bevolking opriep tot kalmte,
verliep de staking. Het afvoeren
van de soldaten werd er niet mee
verhinderd, en als represaille
liet Rauter tachtig mensen
fusilleren.
Onbezonnen heldhaftigheid,
oordeelde de hoofdredacteur van
het illegale
Vrij Nederland,
Henk van Randwijk. Weliswaar
hadden de April-Meistakingen een
onuitwisbare betekenis als
uiting van verontwaardiging, van
woede, gekwetst eergevoel en als
zodanig van de levenskracht van
ons volk, maar als stoot tegen
de vijand, als verijdeling van
s vijands oogmerken waren ze
een mislukking.
Ronduit contraproductief was de
laatste van de drie grote
stakingen in Nederland: de
Spoorwegstaking. In
tegenstelling tot de andere twee
was deze staking op 17 september
1944 uitgeroepen door de
regering in Londen. Doel was het
Duitse leger vleugellam te maken
en zo de geallieerde aanval over
de grote rivieren te
ondersteunen.
Die aanval mislukte, maar de
staking ging door. De Duitsers
ondervonden er slechts een week
lang hinder van. Met personeel
van de
Reichsbahn
kregen ze de militaire
transporten al snel weer aan het
rollen. Wat echter stil bleef
staan waren de treinen met
voedsel en brandstof voor de
Nederlandse bevolking. Daarmee
was de Spoorwegstaking een van
de oorzaken van de Hongerwinter.
Oud-strijders
Vragen stellen naar de zin van
verzet was na de Tweede
Wereldoorlog lang taboe.
Verzetsdaden tegen de Duitse
bezetter golden per definitie
als heldhaftig en zinvol. Tot de
jaren zestig droeg de
herinneringscultuur een
nationalistisch stempel en
concentreerde zij zich op de
vermeende weerbaarheid en
vrijheidszin van het Nederlandse
volk.
Daarbij speelde een rol dat de
herinnering aan de oorlog vooral
levend werd gehouden door het
voormalige verzet zelf. Comits
van oud-verzetsstrijders waren
verdeeld langs politieke lijnen,
waarbij vooral de communisten
een aparte groep vormden. Meer
dan andere richtingen waren zij
betrokken geweest bij sabotage,
liquidaties en stakingen.
Over sommige ongelukkige
acties zwegen de communisten
na de oorlog liever. Zo
weigerden zij verantwoording af
te leggen voor de desastreus
verlopen actie bij Putten. Toen
het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie (RIOD)
onderzoeker Wildschut in 1947
naar het Veluwse dorp stuurde,
stuitte deze bij de bevolking op
boosheid richting het verzet. In
zijn eindrapport schreef
Wildschut: Men concludeert
derhalve: De schuld van de
ramp, die Putten getroffen
heeft, berust bij de illegalen.
Deze laatsten hadden zich moeten
melden, dan was er niets
gebeurd. De betrokken
oud-verzetsstrijders zwegen als
het graf over de mislukte
overval, daar het leven te
Putten voor hen anders
ondragelijk zou zijn, zo niet
onmogelijk.
Wel claimde de Communistische
Partij van Nederland (CPN) op
luide toon de Februaristaking te
hebben georganiseerd, en buitte
deze claim electoraal uit.
Tijdens de jaarlijkse
communistische herdenking op het
Jonas Danil Meijerplein werd
enkel gerept van de stakende
proletarirs en niet van de
Joodse slachtoffers van de
razzias. Dit leidde al in 1949
tot kritiek van de zionist Jo
Melkman, die er in het
Nieuw
Isralitisch Weekblad op
wees dat de Februaristaking niet
n Jood van de ondergang had
gered. Bovendien hadden de
Amsterdamse Joden daarna weinig
hulp en bescherming gekregen van
hun stadsgenoten.
In zijn onderzoek voor het RIOD
naar de Februaristaking uit 1956
erkende Ben Sijes dat deze
eenmalig was en geen tastbare
resultaten had opgeleverd.
Moreel zou de staking echter van
grote betekenis zijn geweest.
Die conclusie hield Loe de Jong
overeind in deel 4 van
Het
Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog uit
1972. Toen in 2001 de
Februaristaking voor de
zestigste maal zou worden
herdacht, riep historica
Henritte Boas echter op om te
stoppen met de herdenkingen. In
Trouw noemde zij de
staking mislukt. Haar oproep
vond geen weerklank.
De discussie over de praktische
betekenis van het verzet tijdens
de Duitse bezetting in Nederland
is nog altijd niet goed van de
grond gekomen. Hans Blom heeft
in verscheidene publicaties en
lezingen een voorzet gegeven, en
ook recente deelstudies over
specifieke verzetsacties raken
aan de kwestie, maar het
probleem is nog niet in zijn
totaliteit onderzocht.
Toch wordt het tijd een
genuanceerde balans van het
Nederlandse verzet op te maken.
Daarbij moet allereerst worden
erkend dat het verzet niet
bestond. Verzet kwam voor in
veel verschillende vormen, en er
lagen uiteenlopende doelen en
motieven aan ten grondslag.
Sommige verzetsdaden waren
nuttig en zinvol, en hadden als
positief resultaat dat er
mensenlevens mee werden gered.
Bij andere was de verhouding
tussen positieve en negatieve
effecten minder duidelijk. En
ten slotte waren er acties van
verzetsstrijders die ronduit
zinloos of zelfs schadelijk
waren, omdat zij direct of
indirect onschuldige mensen
tot slachtoffer maakten.