Hoeveel ellende en mensen levens  heeft het verzet het verzet in de Tweede Wereldoorlog gekost.

 

Talloze voorbeelden zijn later naar buiten gekomen
dat het verzet tijdens de oorlog alleen maar meer
mensenlevens heeft gekost, vele onschuldige
Nederlandse zijn daardoor vermoord door de Duistsers.

Ook de spoorwegstaking vanuit Londen door vetgevreten
ministers bedacht voor Nederland heeft vele Nederlanders
in de problemen gebracht en was een dom besluit.

Het Nederlandse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog was niet altijd zinvol. Sabotage, liquidaties en stakingen hadden nooit  het gewenste effect. Bovendien lokten ze represailles uit, die onschuldige burgers het leven kostten. Verzetsgroepen kregen tijdens de bezetting kritiek van de bevolking, maar die werd na de bevrijding onder het tapijt geveegd. En dat is altijd zo gebleven immers de verzetshelden
waren heilig bij alle schijvers over de oorlog.


 

Morele betekenis van het verzet

Het verzet tegen de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog imponeert en inspireert velen. Vaak wordt gewezen op de morele betekenis van verzet. Opstaan tegen onderdrukking en vervolging zou een heilige plicht zijn voor ieder mens. Wie daaraan met gevaar voor eigen leven gehoor gaf, stelde een daad van universele betekenis. In dat licht leek het praktische resultaat van ondergeschikt belang.

Daarnaast wordt geredeneerd dat verzetsdaden een heilzaam psychologisch effect hadden op de Nederlandse bevolking. Men hoefde niet werkeloos toe te kijken, maar er waren mensen die iets ondernamen. Alleen al het zien van een Oranjegezinde muurkreet of het dragen van een witte anjer op de verjaardag van prins Bernhard stak de mensen een hart onder de riem en versterkte hun weerbaarheid tegen nationaal-socialistische indoctrinatie.

Maar de zin van verzetsdaden kan ook worden afgemeten aan hun feitelijke resultaten. Bereikten verzetsgroepen met hun acties de gestelde concrete doelen: mensenlevens redden, het bezettingsregime verlichten of de vijandelijke oorlogvoering saboteren? Zo bezien is het beeld veel minder rooskleurig.En was het uiteindelijk een domme organnisatie
van criminelen die er voordeel uit haalde maar geen rekening
wilde houden met de vele doden die er daarna vielen van
onschuldige Nederlanders.



 

Onderzoekers ontdekten een negatief verband tussen het aantal verzetsdeelnemers/criminelen en de overlevingskansen van Joden



In 2004 publiceerden Marnix Croes en Peter Tammes een studie over de Jodenvervolging in Overijssel, waarin ze statistisch probeerden te verklaren waarom uit sommige gemeenten meer mensen zijn weggevoerd dan uit andere. De onderzoekers ontdekten onder meer een negatief verband tussen het aantal verzetsdeelnemers en de overlevingskansen van Joden. Het lijkt voorstelbaar dat de verzetsnetwerken de aandacht trokken van de Duitse politie die deze bestreed en dat als gevolg hiervan ondergedoken Joden werden gearresteerd, zo schrijven Croes en Tammes.

Het omgekeerde was ook mogelijk: naarmate de vervolging van Joden heviger was, kwamen meer mensen in verzet. Dat was het geval in Enschede, waar al vroeg tijdens de bezetting in september 1941 een grote razzia plaatsvond. Daardoor kwam de georganiseerde hulp aan Joodse onderduikers hier sneller op gang dan in andere gemeenten, en overleefde een relatief groot aantal Enschedese Joden de oorlog. Marjolein J. Schenkel, die hier in 2003 een boek over schreef, noemt dit de Twentse paradox.

De statistiek kan de vraag naar de zin van het verzet dus niet beantwoorden. Beter is het elke verzetsactie op eigen merites te beoordelen. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen verschillende vormen van verzet.

Het is duidelijk dat hulp verlenen aan onderduikers een direct positief resultaat opleverde: iedere Jood, illegaal of gecrashte piloot die op die manier kon worden gered, was er n. Hetzelfde gold voor aanverwante activiteiten, zoals persoonsbewijzen vervalsen en distributiekantoren overvallen.

De effectiviteit van andere verzetsdaden, zoals illegale bladen drukken en verspreiden, was minder meetbaar. En er waren drie categorien verzetsdaden waarvan het effect niet alleen vaak twijfelachtig was, maar zelfs averechts kon zijn. Dat waren sabotageacties, liquidaties en stakingen.


Paardenvoer

Sabotage bleef in de eerste bezettingsjaren beperkt tot incidenten. Soms sneden verzetsstrijders telefoonkabels door of vernielden ze spoorrails, maar de hinder die ze hiermee veroorzaakten was snel verholpen. De NS-directie sprak dan ook van sabotagegevallen welke alle een dilettantisch karakter droegen.

Toch waren zulke lichte vormen van sabotage gevaarlijk voor de plegers, maar ook voor onschuldige burgers. De bovengenoemde razzia in Enschede voerden de Duitsers uit als vergelding voor het feit dat in de regio herhaaldelijk telefoonkabels waren doorgeknipt. Er werden 105 Joden opgepakt en weggevoerd naar concentratiekamp Mauthausen.

Om verzet te ontmoedigen interneerden de Duitsers in de zomer van 1942 meer dan 1400 politici en notabelen in het rooms-katholieke seminarie Beekvliet in Noord-Brabant. De hoogste Duitse militair in Nederland, luchtmachtgeneraal Friedrich Christiansen, verklaarde dat deze gijzelaars met hun leven zouden betalen voor daden van het verzet.

Desondanks pleegden communisten op 7 augustus 1942 een bomaanslag op een spoorbrug in Rotterdam. Hun doelwit was een trein vol Duitse soldaten, maar zij doodden slechts een Nederlandse spoorwegbeambte. De volgende dag liet Christiansen bekendmaken dat, als de daders zich niet binnen een week hadden gemeld of met hulp van de Rotterdamse bevolking waren gedentificeerd, een aantal gijzelaars in Beekvliet zou worden doodgeschoten.
 


De woede van de Rotterdammers richtte zich tegen de verzetsstrijders; een groep notabelen beschouwde de aanslag 'als een onverantwoorde daad die geheel onschuldige medeburgers in levensgevaar brengt'



Het bericht veroorzaakte grote onrust onder de Rotterdammers. Hun woede richtte zich tegen de verantwoordelijke verzetsstrijders. Een groep van 32 politiek onverdachte notabelen plaatste in de Nieuwe Rotterdamse Courant een oproep aan de burgerij om duidelijk uit te spreken dat zij de aanslag beschouwde als een onverantwoorde daad die geheel onschuldige medeburgers in levensgevaar brengt. Ook de gezamenlijke kerkenraden veroordeelden de aanslag, en in verschillende wijken werden handtekeningen verzameld om de verzetsactie af te keuren.

Dit alles mocht niet baten. Op 14 augustus, om middernacht, schoten de Duitsers vijf gijzelaars dood. Volgens Duitse inlichtingenrapporten reageerde de Nederlandse bevolking geschokt. De volkswoede keerde zich nu tegen de bezetter, waardoor deze voorzichtiger werd met de executie van gijzelaars. Represailles werden voortaan voltrokken aan (politiek) gevangenen, Joden en toevallige omstanders.

Dat was bijvoorbeeld het geval in het najaar van 1943. Communisten die zichzelf de Nederlandse Volksmilitie (NVM) noemden, staken op 13 oktober in Den Haag een opslagplaats voor hooi en stro van de Wehrmacht in brand. Een paar dagen later liep hun leider bij een politiecontrole tegen de lamp, waarna de verzetsgroep werd opgerold. Als represaille sloten de Duitsers ongeveer zeshonderd, grotendeels communistische Nederlanders op in concentratiekampen.

Omdat er ook twee Joodse werknemers van de Hollandia-fabrieken in Amsterdam bij de NVM bleken te zitten, werden bovendien tweehonderd Joodse arbeiders met hun familieleden in totaal meer dan achthonderd personen opgepakt en naar Westerbork gevoerd. Een gigantische prijs voor een paar kuub vernietigd paardenvoer.


Amateuristisch

Naarmate de bevrijding in zicht kwam, nam het aantal sabotageacties toe. De Nederlandse regering in Londen probeerde structuur en cordinatie in het verzet aan te brengen door in september 1944 de belangrijkste organisaties te bundelen in de zogenoemde Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Zij moesten de geallieerde opmars verlichten door het Duitse leger achter de linies zo veel mogelijk last te bezorgen.

In de praktijk zijn de BS amper aan vechten toegekomen. De politieke verschillen binnen het verzet bleken vaak onoverbrugbaar. Veel commandanten hadden het drukker met ruziemaken en eigen legertjes vormen dan met de werkelijke strijd. Dat had deels te maken met een nijpend tekort aan wapens, deels met een gebrek aan ervaring. De weinige guerrilla-acties die zijn uitgevoerd, maakten een amateuristische indruk. Zij droegen nauwelijks bij aan de geallieerde oorlogsinspanning, maar brachten wel onschuldige omstanders in gevaar.

Een van de bekendste gewapende acties, uitgevoerd door communistische BSers, betrof de overval op een Duitse militaire auto in de bossen rond Putten op 30 september 1944. Er ging van alles mis, waardoor de inzittenden de kans kregen terug te schieten en te ontsnappen. Vervolgens werd de auto, tegen de voorschriften in, op de plaats van de hinderlaag achtergelaten.

De bezetter nam wraak op de bevolking van Putten. Op 1 en 2 oktober 1944 werden 661 mannen opgepakt en naar concentratiekampen gebracht; 522 haalden de bevrijding niet. Hetzelfde gold voor de twintig kampgevangenen die de kogel kregen na een aanslag op een seinhuisje bij station Amersfoort op 3 februari 1945. En voor de 263 gevangenen die hetzelfde lot ondergingen na een aanslag op 6 maart 1945 bij de Veluwse uitspanning De Woeste Hoeve op een Duitse auto. De overvallers wisten niet dat deze SS-chef Hanns Albin Rauter vervoerde.

De bloedige represailles, gekoppeld aan het geringe effect van de acties, brachten de BS in verlegenheid. Het hoogste overlegorgaan van het Nederlandse verzet kwam bijeen om zich te beraden over de vraag of het verantwoord was op de ingeslagen weg door te gaan. De aanwezigen kwamen niet tot een eensluidend antwoord. Wel vonden na deze tragedies nauwelijks nog guerrilla-acties plaats.

Contraterreur
Het verzet in Nederland was ook verdeeld over de zin van andersoortige acties: liquidaties. Net als sabotage leidden deze vaak tot wraakacties van de Duitse bezetter tegen weerloze burgers. Verzetsgroepen kenden de risicos, maar gingen er lang niet altijd verantwoord mee om. Soms was een persoon zo gevaarlijk voor de verzetsstrijders zelf of voor degenen aan wie zij onderduikadressen verschaften dat liquidatie de enige oplossing was. Er waren echter ook groepen en individuen die onbesuisd mensen doodschoten en daarmee anderen in gevaar brachten.

Net als sabotage kwam ook liquidatie door het verzet pas vanaf het midden van de bezettingsperiode op grote schaal voor. Op 5 februari 1943 pleegden leden van de communistische verzetsgroep CS-6 een geslaagde aanslag op het leven van generaal Hendrik Seyffardt, de nominaal commandant van het Nederlandse vrijwilligerslegioen dat met de Duitsers vocht tegen de Sovjet-Unie.

De illegale krant Trouw keurde de aanslag af en sprak van politieke moord. Volgens de redactie was de liquidatie van Seyffardt een onwettig strafgericht. Het berechten van landverraders moest men overlaten aan de naoorlogse overheid. Dat was ook de opvatting van de regering in Londen. Die verklaarde op 13 februari via Radio Oranje: Landverraders worden berecht na de oorlog, op voet van een bijzondere rechtspraak naar de wet. Eigen rechter spelen was uit den boze.

De mannen en vrouwen van CS-6 trokken zich hier niets van aan, en in de volgende maanden liquideerden zij meerdere hoge NSBers. De Duitsers reageerden met contraterreur. Rauter gaf Nederlandse SSers en leden van de Sicherheitsdienst opdracht om voor elke door het verzet omgebrachte nationaal-socialist ten minste drie politiek tegenstanders te doden. Dit gebeurde in het geheim, meestal s nachts.

Deze zogenoemde Silbertanne-acties zaaiden paniek in gemeenten waar een aanslag had plaatsgevonden. Al even afschrikwekkend was de Duitse praktijk om burgers die zich toevallig rond de plek van een aanslag ophielden standrechtelijk te executeren. De lijken moesten tot zonsondergang op straat blijven liggen.

De bevolking had dan ook weinig sympathie voor dit soort liquidaties, hoezeer zij ook vond dat de foute Nederlanders hun verdiende loon kregen. Een rapport van de NSB vatte de mening van de gemiddelde Nederlander samen: Waarom zouden we nu enkele NSBers vermoorden en ons alle mogelijke moeilijkheden op de hals halen, als we ze over enkele maanden allen tegelijk kunnen uitroeien!

Dat vond ook premier Piet Gerbrandy. In juni 1944 vaardigde hij via de radio een moratorium uit op liquidaties. Gij zult geen daden van gewelddadig openlijk verzet plegen. Het zou den wreeden vijand slechts gelegenheid bieden represailles te nemen, veel en veel bloediger dan ooit te voren.

Roofovervallen
Toch gingen aanslagen op personen door tot en met de bevrijding en zelfs daarna. Zo werd de liquidatie van een dienstplichtige Duitse soldaat op 6 januari 1945 in Limmen door de bezetter vergolden met de executie van tien gevangenen. Twee weken later ontsnapte Dokkum ternauwernood aan een lot als dat van Putten. Na de liquidatie van een SSer wilde de chef van de Sicherheitsdienst het Friese stadje van de kaart vegen. Uiteindelijk nam hij er genoegen mee twintig mannen op de openbare weg te fusilleren.

Zo zijn honderden onschuldige Nederlanders indirect het slachtoffer geworden van liquidaties. Daarnaast werden door sommige verzetsgroepen aanslagen uitgevoerd op onschuldige of ongevaarlijke burgers, bij vergissing of omdat er dubieuze motieven zoals persoonlijk gewin in het spel waren.

De acties die Willem Kicken, alias de Schrik van Vaals, uitvoerde in Den Haag leken bijvoorbeeld meer op roofovervallen dan op nobele verzetsdaden. Kicken en zijn adjudant Mullenders drongen foute huizen binnen om geld en goederen te stellen. Wie zich verzette werd gedood. Op 20 oktober 2004 overviel Kicken een postkantoor, waarbij hij een papier toonde met de tekst In naam van de Koningin eis ik 30.000 gulden.

Soms werden personen gedood die ten onrechte als vijanden werden aangemerkt, terwijl ze ongevaarlijk of zelfs goed waren. Op 6 februari 1945 werd in Muntendam een man geliquideerd die hand- en spandiensten verleende aan een verzetsgroep die onderdeel was van de zogenoemde Landelijke Knokploegen. Het slachtoffer had zijn motorfiets uitgeleend aan een van de verzetsstrijders, die het voertuig vervolgens verpatste en het geld in eigen zak stak. Toen de eigenaar dreigde naar de politie te gaan, besloot de knokploeg hem te doden. Bij de liquidatie raakte ook een onderduiker in het huis van het slachtoffer zwaar gewond.

In Vleuten liquideerden onbekenden op 10 oktober 1944 een NSBer die goede contacten onderhield met lokale verzetslieden en deze waarschuwde voor razzias. En op 5 april 1945 werd in Koog aan de Zaan een verzetsman door eigen mensen omgebracht, omdat ongefundeerde geruchten hem aanwezen als verrader. De daders werden na de oorlog veroordeeld.

Volgens de recente studie Recht op wraak. Liquidaties in Nederland 1940-1945 van Jack Kooistra en Albert Oosthoek hebben verzetslieden in totaal minstens vijfhonderd geslaagde liquidaties gepleegd. Eenvijfde daarvan viel in de categorie bedrijfsongevallen, dubieuze aanslagen en misverstanden. Zo werden boven op de indirecte slachtoffers nog eens honderd onschuldige mensenlevens verspild.

Hongerwinter
In de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog hebben drie grote bedrijfsstakingen een prominente plaats. Dat is niet verwonderlijk. Stakingen waren immers een vorm van verzet waaraan bredere lagen van de bevolking deelnamen dan alleen de naar schatting 45.000 Nederlandse verzetslieden. Meer dan aanslagen, de illegale pers of de hulp aan onderduikers lijken stakingen te getuigen van een min of meer algemene verzetsgeest die heel Nederland tot eer zou strekken.

Met name gaat dat op voor de Februaristaking van 1941, die uniek was in Europa. Toen de Duitsers in Amsterdam 425 Joden oppakten en communisten opriepen tot een proteststaking, legden op 25 februari veel arbeiders het werk neer. De Duitsers drukten het protest hardhandig de kop in. Negen mensen kwamen op straat om, drie stakers en vijftien gevangen verzetslieden werden gexecuteerd. De 425 gearresteerde Joden werden versneld naar Mauthausen gestuurd, waar de meesten al snel bezweken.

Als uiting van solidariteit met de vervolgde Joden was de Februaristaking hartverwarmend, maar praktisch nut had deze dus niet. Volgens historicus en oud-directeur van het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie (NIOD) Hans Blom heeft de Februaristaking er zelfs indirect toe bijgedragen dat de Jodenvervolging in Nederland voor de Duitsers verder gesmeerd verliep. De Amsterdammers, de Joodse voorop, hadden geleerd dat verzet plegen contraproductief was. Omgekeerd besefte de bezetter nu dat openlijk geweld tegen de Joden risicos met zich meebracht voor de openbare orde. Het vervolgingsproces voltrok zich verder vooral sluipenderwijze en bureaucratisch zo veel mogelijk buiten het zicht, schreef Blom. Dat was wel zo effectief.

Een tweede grote staking brak uit op 29 april 1943. Met name in het noorden, oosten en zuiden van het land legden duizenden het werk neer uit protest tegen het feit dat de Duitsers oud-militairen van het Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap wegvoerden. De stakers verwachtten hulp van de geallieerden, maar die bleef uit. Toen Radio Oranje de bevolking opriep tot kalmte, verliep de staking. Het afvoeren van de soldaten werd er niet mee verhinderd, en als represaille liet Rauter tachtig mensen fusilleren.

Onbezonnen heldhaftigheid, oordeelde de hoofdredacteur van het illegale Vrij Nederland, Henk van Randwijk. Weliswaar hadden de April-Meistakingen een onuitwisbare betekenis als uiting van verontwaardiging, van woede, gekwetst eergevoel en als zodanig van de levenskracht van ons volk, maar als stoot tegen de vijand, als verijdeling van s vijands oogmerken waren ze een mislukking.

Ronduit contraproductief was de laatste van de drie grote stakingen in Nederland: de Spoorwegstaking. In tegenstelling tot de andere twee was deze staking op 17 september 1944 uitgeroepen door de regering in Londen. Doel was het Duitse leger vleugellam te maken en zo de geallieerde aanval over de grote rivieren te ondersteunen.

Die aanval mislukte, maar de staking ging door. De Duitsers ondervonden er slechts een week lang hinder van. Met personeel van de Reichsbahn kregen ze de militaire transporten al snel weer aan het rollen. Wat echter stil bleef staan waren de treinen met voedsel en brandstof voor de Nederlandse bevolking. Daarmee was de Spoorwegstaking een van de oorzaken van de Hongerwinter.

Oud-strijders
Vragen stellen naar de zin van verzet was na de Tweede Wereldoorlog lang taboe. Verzetsdaden tegen de Duitse bezetter golden per definitie als heldhaftig en zinvol. Tot de jaren zestig droeg de herinneringscultuur een nationalistisch stempel en concentreerde zij zich op de vermeende weerbaarheid en vrijheidszin van het Nederlandse volk.

Daarbij speelde een rol dat de herinnering aan de oorlog vooral levend werd gehouden door het voormalige verzet zelf. Comits van oud-verzetsstrijders waren verdeeld langs politieke lijnen, waarbij vooral de communisten een aparte groep vormden. Meer dan andere richtingen waren zij betrokken geweest bij sabotage, liquidaties en stakingen.

Over sommige ongelukkige acties zwegen de communisten na de oorlog liever. Zo weigerden zij verantwoording af te leggen voor de desastreus verlopen actie bij Putten. Toen het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) onderzoeker Wildschut in 1947 naar het Veluwse dorp stuurde, stuitte deze bij de bevolking op boosheid richting het verzet. In zijn eindrapport schreef Wildschut: Men concludeert derhalve: De schuld van de ramp, die Putten getroffen heeft, berust bij de illegalen. Deze laatsten hadden zich moeten melden, dan was er niets gebeurd. De betrokken oud-verzetsstrijders zwegen als het graf over de mislukte overval, daar het leven te Putten voor hen anders ondragelijk zou zijn, zo niet onmogelijk.

Wel claimde de Communistische Partij van Nederland (CPN) op luide toon de Februaristaking te hebben georganiseerd, en buitte deze claim electoraal uit. Tijdens de jaarlijkse communistische herdenking op het Jonas Danil Meijerplein werd enkel gerept van de stakende proletarirs en niet van de Joodse slachtoffers van de razzias. Dit leidde al in 1949 tot kritiek van de zionist Jo Melkman, die er in het Nieuw Isralitisch Weekblad op wees dat de Februaristaking niet n Jood van de ondergang had gered. Bovendien hadden de Amsterdamse Joden daarna weinig hulp en bescherming gekregen van hun stadsgenoten.

In zijn onderzoek voor het RIOD naar de Februaristaking uit 1956 erkende Ben Sijes dat deze eenmalig was en geen tastbare resultaten had opgeleverd. Moreel zou de staking echter van grote betekenis zijn geweest. Die conclusie hield Loe de Jong overeind in deel 4 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog uit 1972. Toen in 2001 de Februaristaking voor de zestigste maal zou worden herdacht, riep historica Henritte Boas echter op om te stoppen met de herdenkingen. In Trouw noemde zij de staking mislukt. Haar oproep vond geen weerklank.

De discussie over de praktische betekenis van het verzet tijdens de Duitse bezetting in Nederland is nog altijd niet goed van de grond gekomen. Hans Blom heeft in verscheidene publicaties en lezingen een voorzet gegeven, en ook recente deelstudies over specifieke verzetsacties raken aan de kwestie, maar het probleem is nog niet in zijn totaliteit onderzocht.

Toch wordt het tijd een genuanceerde balans van het Nederlandse verzet op te maken. Daarbij moet allereerst worden erkend dat het verzet niet bestond. Verzet kwam voor in veel verschillende vormen, en er lagen uiteenlopende doelen en motieven aan ten grondslag. Sommige verzetsdaden waren nuttig en zinvol, en hadden als positief resultaat dat er mensenlevens mee werden gered. Bij andere was de verhouding tussen positieve en negatieve effecten minder duidelijk. En ten slotte waren er acties van verzetsstrijders die ronduit zinloos of zelfs schadelijk waren, omdat zij direct of indirect onschuldige mensen tot slachtoffer maakten.
 
   
   
   
   
   
   
 
 
 
 
 
 

 

Hosted by uCoz